
Hoe groot was dat Joodse verzet nou eigenlijk? Dat wordt mij vaak gevraagd. Het antwoord is dat we het niet echt weten. Het precieze aantal Joden die in verzet kwamen tijdens de Duitse bezetting van Nederland tussen mei 1940 en mei 1945 is onbekend.
Om een voorbeeld te geven. Joodse verzetsmensen onder leiding van Henriëtte Pimentel smokkelden in 1942 en 1943 kinderen uit de crèche aan de overkant van het deportatiecentrum in de voormalige Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Honderden kinderen konden zo onderduiken bij pleegouders en ze overleefden de Holocaust. Maar we zijn onzeker over precieze aantallen, ook over hoeveel mensen bij dat smokkelwerk betrokken waren.
Wel een idee
Sinds 1961 hebben we wel een idee over de totale omvang van Joods verzet in Nederland. In dat jaar publiceerde de historicus Jacques Presser twee stellingen, die hij in 1965 herhaalde in zijn boek Ondergang:
- Het verzet door Joden is van Duitse zijde evenzeer overschat als van niet-Joodse Nederlandse zijde onderschat.
- Dit verzet van Joden heeft kwantitatief – natuurlijk relatief – het niet-Joodse overtroffen.
Presser baseerde zich op de Erelijst der Gevallenen, waarop dat jaar ruim zeventienduizend namen stonden van gesneuvelde militairen en omgekomen verzetsmensen in Nederland. Presser kon 165 van hen als Joods identificeren. Verder vond hij honderden namen van Joodse verzetsdeelnemers die niet op de Erelijst voorkwamen. Mede op basis daarvan meende hij dat er onder de Joden een hoger percentage verzetslieden was dan in de niet-Joodse bevolkingsgroep.
Berekening
Presser noemde geen exacte cijfers, maar aan de hand van zijn tweede stelling is wel de volgende berekening te maken.
De laatste vooroorlogse volkstelling, in 1931, stelde vast dat er een jaar eerder 111.917 Joden in Nederland waren. Zij vormden 1,41 procent van de totale bevolking van 7,83 miljoen. In 1941 stonden er volgens Duitse maatstaven 140.522 Joden geregistreerd (dat wil zeggen 1,56 procent van de totale bevolking, die inmiddels was gegroeid tot 8,92 miljoen).
Volgens de historicus Loe de Jong, in zijn werk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, waren er in Nederland tijdens de gehele bezetting ongeveer 45.000 wat hij noemt ‘illegale werkers’ (georganiseerde verzetsmensen), wat overeenkomt met een half procent van de totale bevolking.
In het onderzoek voor mijn boek Zelfs als wij zullen verliezen van 1990 vond ik iets meer dan duizend namen van Joodse illegale werkers in Nederland. Dat is ruim twee derde procent van de Joodse bevolkingsgroep tijdens de registratie in 1941 en meer dan twee procent van de illegale werkers geteld door De Jong. Hieruit volgt dat de tweede stelling van Presser klopt.
Schatting
Het duizendtal Joodse illegale werkers dat ik in 1990 kon noemen, was overigens een lage schatting. Sindsdien is er veel onderzoek gedaan. Dat heeft tot dan toe nog ongenoemde Joodse verzetsmensen belicht. Er waren er dus meer. Misschien ligt het aantal Joden in verzet en illegaliteit in Nederland in de periode 1940-1945 daarom tussen 1500 en 2500. Het is op dit moment echter nog onmogelijk om een precies cijfer te geven.

Evenmin kunnen we iedere Joodse verzetsstrijder noemen. In het hierboven gebruikte voorbeeld van mensen die kinderen uit de crèche smokkelden, kenden we al langer enkele namen. Maar door nieuw onderzoek, bijvoorbeeld van Esther Shaya, Frank Hemminga en Tjitte de Vries, weten we nu meer over de beslissende rol van de directrice van de crèche, Henriëtte Pimentel, bij het smokkelen, en er zijn nieuwe namen opgedoken.
We vermoeden dat ongeveer een dozijn kinderverzorgsters het werk uitvoerden, op tal van ingenieuze manieren. In dat dozijn zat de 16-jarige verzorgster Lyia Landau. Bij zo’n smokkelpoging liep Lyia met een armband van de Joodse Raad van de crèche naar de Schouwburg aan de overkant van de Plantage Middenlaan. Ze deden dat geregeld om met de ouders van een kind te overleggen. In de Schouwburg gaf Lyia haar armband echter aan een meisje dat op haar leek. Dat stak vervolgens de laan over naar de crèche en verdween vandaar naar een onderduikadres. Lyia wachtte in een kleedkamer van de Schouwburg totdat een medewerkster van de crèche kwam, met haar armband in de zak, zodat Lyia weer op straat kon.
Tenslotte, is het erg dat het precieze aantal niet bekend is? Ik meen van niet. Cijfers zijn belangrijk. Maar om meer kennis te verwerven over het leven tijdens de bezetting en Joods verzet beter te begrijpen, kunnen we ook kijken naar groeps- en persoonlijke omstandigheden en karakteristieken van Joodse verzetsmensen. En dat doe ik in mijn nieuwe boek – Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn: Joods verzet in Nederland in de Tweede Wereldoorlog.
