Categories
Joods verzet in Nederland

Naar de Februaristaking

Joods verzet aan de vooravond van de staking

Op 11 februari 1941 brachten Joodse jongens een gevoelige nederlaag toe aan Nederlandse nazi’s tijdens een veldslag op het Amsterdamse Waterlooplein. De vechtpartij zette een reeks gebeurtenissen in gang, uitmondend in de Februaristaking, een algemeen protest tegen de Jodenvervolging dat de groei van het verzet versnelde.

Een Amsterdamse markt.

Wat was de achtergrond van die veldslag?

In 1940 hadden al incidenteel knokpartijen plaatsgevonden tussen NSB’ers en hun tegenstanders in steden als Rotterdam, Delft, Den Haag en Utrecht. In Amsterdam kozen nationaal-socialisten de markten als doelwit van hun acties. Een van hun kranten, Het Nationale Dagblad, schreef op 5 september 1940:

De markten wemelen van schreeuwende en scheldende joden die een ergernis zijn voor allen die het goed meenden met het wel en wee van de hoofdstad.

Dit naar aanleiding van onlusten op het Amstelveld drie dagen eerder. Volgens het dagblad was een niet-Joodse koopman het slachtoffer van een hetze van Joodse marktlieden die “door schelden en andere unfaire middelen trachtten […] hun arische collega’s te beconcurreren tot deze den ongelijken strijd moeten opgeven.” Een Joodse standwerker had zijn scheermesjes aangeprezen met de woorden: “En hiermee kun je Hitlers keel afsnijden.” NSB’ers vielen hem aan raakten in gevecht met omstanders. 

Willekeurig

Daarnaast molesteerden de nazi’s willekeurig mensen, omdat deze op hun stereotype van een Jood leken. Dat gebeurde bijvoorbeeld in een tram. Een getuige vertelde de politie: 

Ik zag toen ook, dat twee van de mannen een Jood te pakken hadden en hem ernstig mishandelden […] Eén van de mannen, een kort dik persoon, hing de Jood op de rug, hield hem met zijn linkerarm omstrengeld en bokste hem met zijn rechtervuist herhaaldelijk opzettelijk en krachtdadig op het gezicht, als het ware van onder uit. Terwijl hij dat deed, gaf een der andere mannen de Jood opzettelijk en herhaaldelijk hevige vuistslagen op diens gezicht. 

Vroeg in 1941 probeerden NSB’ers Duitse maatregelen uit te voeren die Joden de toegang verboden tot openbare gelegenheden en publieke terreinen. De nationaal-socialisten kwamen met bordjes “joden niet gewenscht”. Ze wilden die ophangen in openbare gelegenheden. Dat ging met vechtpartijen gepaard, want niet iedereen liet zich de les lezen. Als gevolg daarvan vonden op zondag 9 februari 1941 gevechten plaats op het Amsterdamse Rembrandtplein. Op die dag veroverden leden van de geüniformeerde Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB  en individuele Duitse soldaten Alcazar, het laatste café op het plein dat de bordjes weigerde aan te brengen. De politie arriveerde, maar moest zich terugtrekken vanwege de aanwezigheid van Duitse militairen. 

Aangemoedigd door dit succes trokken de WA’ers even na zes uur ’s avonds naar de Joodse buurt. 

In 1941 maakte de gemeente Amsterdam, net als andere gemeenten, voor de bezetters een overzicht van Joodse woningen in de stad. Op de kaart is met stippen aangegeven hoeveel Joden er in iedere straat wonen. Eén stip staat voor tien Joden.

De WA’ers trapten deuren in, vernielden meubilair en mishandelden bewoners van enkele huizen in de Houtstraten bij het Waterlooplein. Elders sneuvelden ruiten. Een getuige:

We zaten in het café van Willem Kuipers. Met [biljartkeus] gingen we de [nationaal-socialisten] te lijf. Eén van ons had een mes. [Een ander] heeft er zelfs één van de tram geslagen.

Er waren ook vechtpartijen in de Vissteeg, Jodenbreestraat en Sint Antoniesbreestraat. Pas na het verschijnen van de Duitse militaire politie keerde de rust enigszins terug. Het kwaad was echter al geschied. 

Veerkracht

De verslagenheid in de buurt was groot. Op maandagochtend deden buurtbewoners aangifte op het politiebureau aan het Jonas Daniël Meijerplein. Ze rapporteerden mishandeling, vernieling en diefstal. Er gingen geruchten dat de nazi’s hadden geroepen dat ze terug zouden komen. Maar naast de angst ontstond er ook een stemming van “als ze nog eens komen, slaan we terug”. Een journalist noteerde in zijn dagboek: 

Rinkelend vlogen de ruiten aan scherven, kletterend vielen ze op straat en in de etalages. Dat was de eerste aanslag op de Jodenbuurt […] Maandag ontwaakte de veerkracht […] Er waren kerels op de Jodenbreestraat, geoefende worstelaars en boksers en zij durven hun man in de ogen te zien. 

Op straat zag je inderdaad groepjes mannen die het nieuws bespraken. Buurtbewoners en jongeren uit andere stadsdelen kwamen ook bij elkaar in koffiehuizen en cafés, zoals Kuipers in de Jodenbreestraat, Nikkelsberg op het Waterlooplein en ‘t Stuivertje bij de Korte Houtstraat. Een handelaar in oud ijzer sprak mannen toe in een koffiehuis: “We nemen het niet, ik stel mij borg voor het Joodse ras. Ik doe het niet voor het één of ander […] dat weten jullie wel.” Ze konden bij hem in de loods een stuk oud ijzer halen. 

Knokploegen

De mannen formeerden knokploegen die terug konden vechten als de nationaal-socialisten weer kwamen. Joël Cosman, bokstrainer van sportschool Olympia, was naar eigen zeggen benaderd door de schrijver Maurits Dekker. Of hij zijn jongens niet bij elkaar kon halen. Ze trainden in ploegen en bouwden een verhuiswagen om tot overvalwagen, zodat ze snel konden uitrukken als er in de stad wat voorviel. Ben Bril gaf de knokkers boksles. 

Op straat voerden degenen die al eens hadden geknokt of gewend waren op straat te vechten het hoogste woord.

Onder die jonge Joden was Lard Zilverberg – “een kleine driftkikker”, volgens zijn vriend Bennie Bluhm.

De vader van Lard Zilverberg.

Lard Zilverberg werd in 1916 in Amsterdam geboren, als oudste zoon van een reclameschilder en tekenaar. Het gezin woonde in de Valkenburgerstraat, ten noordoosten van het Waterlooplein tussen de Oude Schans en Rapenburgerstraat. Lard had een zus en vier broers. De familie had wortels in Coevorden – Lards opa was in 1889 met zijn gezin naar Amsterdam gekomen. Na de lagere school kreeg Lard werk als leerling-behanger. Later ging hij in de leer bij zijn vader. Als ze geen werk hadden, wat nogal eens voorkwam, fietsten ze met een letterkist achterop door de stad om winkeliers te vragen of die reclame op de ramen nodig hadden. 

Vlieggewicht

In zijn vrije tijd bokste Zilverberg. Hij trainde bij verschillende clubs en bracht het in 1938 tot kampioen vlieggewicht van Nederland. Hij was niet groot. Een keuring voor militaire dienst in 1935 verklaarde hem “voorgoed ongeschikt”. Toch kon je hem moeilijk over het hoofd zien. Hij was temperamentvol, kon fel spreken en goed van zich afslaan. Voor de bezetting vocht hij al met NSB’ers. Bennie Bluhm, de eerdergenoemde vriend van Lard vertelde me in 1984 hoe ze voor 1940 al een NSB’er te grazen namen:

Die vent stond in een etalage te kijken. We tikten hem op de schouder. Hij draaide zich om en we sloegen hem dwars door de winkelruit.

Ook plakte Zilverberg affiches en schilderde leuzen op muren, zoals “fascisme is moord”. In de buurt van Coevorden, waar zijn opa vandaan kwam, hielp hij vluchtelingen over de grens en bracht ze naar Amsterdam. Na de Duitse inval van mei 1940 kwamen al die ervaringen goed van pas.

Voorop

Zilverberg stond voorop in februari 1941: “Als jullie vanavond met z’n tienen komen, ga je daar staan.” Niet iedereen luisterde. De Joodse knokkers wilden zich organiseren, maar er was weinig coördinatie en veel verwarring. Als gevolg daarvan waren er honderden mannen op straat, rondlopend en voortdurend nieuwtjes en geruchten uitwisselend. 

Na nieuwe schermutselingen op maandagavond 10 februari bij het Tip Top Theater bleef het de dag erna onrustig in de buurt. ’s Middags werd er gevochten op de Oude Schans bij een winkel van een NSB’er. Drie mensen raakten gewond. Rond vijf uur deed een nationaal-socialist aangifte op het bureau Jonas Daniël Meijerplein. Toen hij weg wilde rijden, kreeg de man een ijzeren buis door de voorruit van zijn auto en daarop reed hij drie mensen aan. Een van de slachtoffers overleed. Het gerucht ging dat de nationaalsocialisten ’s avonds een synagoge in brand wilden steken, mogelijk een gebedshuis op het Jonas Daniël Meijerplein. De situatie was uiterst chaotisch. 

Even na halfzeven vertrok een groep van ongeveer veertig WA’ers van hun vendelkwartier op het Singel. Volgens een politie-inspecteur “met de bedoeling (onaangekondigd) te lopen door de Jodenbuurt”. 

Map of the Waterloo Square
Het Waterlooplein

Via de Staalstraat marcheerde de groep over de brug van de Zwanenburgwal de Zwanenburgerstraat in, misschien zingend en daardoor nog meer de aandacht trekkend. Ze sloegen linksaf, via de oneven zijde van het Waterlooplein, waar de trambaan lag, in de richting van de Mozes en Aäronkerk en het Jonas Daniël Meijerplein. In het donker van de Turfsteeg stond Lard met andere jonge Joodse mannen. Bennie Bluhm was een van hen. Hij vertelde mij:

Het was een mistige, nattige avond. Wij lieten ze komen, want we wisten dat er verderop in de straten en stegen nog eens tachtig van onze jongens stonden. 

Eén WA’er was op de fiets gekomen. Hij ging vanuit de Zwanenburgerstraat direct linksaf, waardoor hij langs de even zijde van het Waterlooplein in de richting van de kerk fietste. Er werd iets geroepen als: “Dat is er ook één […] Grijpt hem.” Hij kreeg een stuk ijzer tegen zijn hoofd. Er werden ook stenen gegooid. Zijn WA-makkers aan de overkant van het plein hoorden het tumult en wilden hem in looppas gaan ontzetten. 

Op leven en dood

Op dat moment kwamen de Joodse knokkers tevoorschijn. Er werden messen getrokken. Men sloeg op elkaar in met gummistokken, koppelriemen, staven ijzer, knuppels en dergelijke. Ze raakten hun tegenstanders vooral op hoofd en schouders. Een vechtersbaas – bijgenaamd Jumbo – zou de nazi’s met stenen in het gezicht hebben geslagen. Het was een gevecht op leven en dood. 

Een ander zag dat de WA’er Hendrik Koot de eerste klappen kreeg onder de klok op de noordwesthoek van de speeltuin die het Waterlooplein in twee helften verdeelde: 

Ja, ik was er bij. Eerst heeft [Koot] woorden gehad met iemand, waar hij tegen schreeuwde, dat hij het jodenzootje wel even zou uitroeien. Toen schreeuwden wij terug, dat hij komen kon. Wij stonden met verschillenden opgesteld. Toen er één begon te vechten, kwamen zij allemaal. 

Ze sloegen op Koot in. Hij wankelde, richtte zich op en slaagde erin enkele meters weg te komen, maar ze grepen hem opnieuw, waarna hij bezweek. 

De veldslag was snel beslist. Haat- en wraakgevoelens ontlaadden zich binnen enkele minuten. Sommige Joodse knokkers arriveerden bijna te laat op het plein: “Toen wij erbij kwamen, waren er al een stel aan het vechten. Wij liepen het plein op en hoorden roepen: ‘Ze komen eraan.’ Je sloeg maar op uniformen, dat was altijd goed.” Anderen misten de slag. De nazi’s trokken zich terug over de Blauwbrug. 

Eerste hulp

Om kwart over zeven arriveerden de eerste gewonden op een eerstehulppost in de Jodenbreestraat. Het personeel van de post noteerde hun namen in een logboek. Koot had hoofdwonden en een schedelbasisfractuur. Hij werd overgebracht naar het Binnengasthuis. Daar overleed hij aan zijn verwondingen.

Arnold Arian op zijn trouwdag.

Vier minuten na Koots aankomst in de hulppost kwam Arnold Arian met een steekwond in het bovenlichaam. Arnold, geboren in 1908 in Amsterdam, was schilder en lid van de sportclub Olympia. Een andere Joodse knokker had een hoofdwond. De Joodse gewonden werden verbonden en naar het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) gezonden. En zo ging het nog even door. Om even na kwart over negen noteerde de hulppost de laatste gewonde: een niet-Joodse man die was neergeslagen en mishandeld. Ze stuurden hem naar het NIZ – blijkbaar rekende men hem tot de Joodse knokkers.

Afrossing

Inmiddels had de Duitse politie de buurt afgezet. De bezetters arresteerden een twintigtal Joodse jongens die op straat waren blijven hangen, onder wie Lard Zilverberg en zijn 16-jarige broer Philip. De arrestanten kregen een stevige afrossing.

Lard Zilverberg (midden) met twee andere gearresteerde knokkers: zijn broer Philip en een jongen geïdentificeerd als Mark van West. Het Nationale Dagblad en de Deutsche Zeitung in den Niederlanden (op 18 februari 1941) publiceerden versies van deze opname.

Drie van hen, onder wie Lard en Philip Zilverberg, moesten met wapens in de hand poseren voor een foto. Blijkbaar wilden de bezetters aantonen dat de Joodse knokkers bewapend waren. Sommige jongens werden vrijgelaten. Philip wel, maar Lard niet. 

De Nederlandse recherche stelde een onderzoek in, hun rapport verdween in een bureaulade. Later volgde een Duits onderzoek. Enkele vrijgelaten arrestanten van 11 februari 1941 werden weer opgepakt.

Daarmee was er echter geen einde gekomen aan de ongeregeldheden in Amsterdam. De nationaal-socialisten verplaatsten hun acties naar Amsterdam-Zuid. Op zaterdagavond 15 februari 1941 vond een treffen plaats in de Rijnstraat bij het etablissement Koco. Op die zaterdag werd, na een korte schermutseling, een groep nazi’s verjaagd. 

Twee Koco’s

Er waren twee Koco’s. Behalve de zaak in de Rijnstraat was er een ijssalon met dezelfde naam in de Van Woustraat. Ter bescherming van de ijssalon was een knokploeg gevormd. De groepsleden hadden in hun omgeving geld ingezameld voor een zaklantaarn en materiaal om wapens te maken – metalen pijpjes bekleed met gasslang, die konden worden gebruikt als slagwapens.

‘s Nachts waren er patrouilles op straat, die konden waarschuwen bij naderend onheil. De leiders van de ploeg spraken af met de twee Duits-Joodse eigenaars dat de knokkers buiten zouden vechten. Bij een aanval zouden de eigenaars de binnenverlichting uitdoen en boven de buitendeur een felle lamp ontsteken. De knokploeg kon dan met de nazi’s afrekenen. De eigenaars zouden in de ijssalon voor de verdediging zorgen. Daarvoor hadden zij een fles ammoniakgas die zij op eventuele aanvallers konden richten. 

Op woensdagavond 19 februari meldde een patrouille de komst van zingende nationaal-socialisten in de buurt. De eigenaars sloten de ijssalon. Rond tien uur werd er op de deur gebonkt. De knokploeg verliet de zaak via de achterzijde, kort daarop gevolgd door de eigenaars. Voordat zij vertrokken, deden ze de binnenverlichting uit en ontstaken de buitenlamp. 

Schoten

Wat er toen gebeurde is slechts ten dele duidelijk. Voor de deur stonden in ieder geval geen Nederlandse nazi’s maar de manschappen van een overvalcommando van de Duitse politie. Na herhaaldelijk bevel besloten de Duitsers de toegang tot de ijssalon te forceren. Volgens een Duits rapport spoot een bijtende stof, mogelijk ammoniakgas, in het gezicht van de Duitsers die de ijssalon binnenkwamen. Misschien hadden de eigenaars het ventiel van de gasfles geopend of waren de Duitsers geschrokken van het felle buitenlicht en had een van hen geschoten, waarbij de gasfles werd geraakt.

De commandant van het Duitse commando verklaarde later dat er vanuit de ijssalon op hem was geschoten. Maar de eigenaars en de knokploeg hadden geen vuurwapens. Waarschijnlijk veronderstelden de bezetters of wilden zij aannemen dat er achter de knokploegen een Joodse organisatie schuilging die in het bezit was van vuurwapens. Of ze wilden indruk maken op hun superieuren. In ieder geval probeerden ze zo de bevolking tegen Joden op te hitsen. 

Verzinsels

Nederlandse nationaal-socialisten deden ook een duit in het zakje. Een overlijdensadvertentie in hun weekblad Volk en Vaderland van 21 februari 1941 vermeldde dat de WA’er Koot “door laffe Joden-terreur op beestachtige wijze [was] vermoord”. Dat was zeker nog niet genoeg, want het blad fantaseerde verder: Koots lichaam vertoonde ontelbare wonden; zijn neus en oren waren afgebeten, zijn dood was ingetreden door het doorbijten van het strottenhoofd; en een Jood likte zich de lippen af die met Koots bloed waren besmeurd. Het blad ging verder:

Juda heeft het masker afgeworpen! Vermoord? Neen, vertrapt met sadistischen wellust! Vermorzeld onder de lompe poten van een nomadenvolk, dat niet van ons bloed is. 

Het waren verzinsels. In werkelijkheid hadden de Duitsers op 19 februari bij Koco een lege ijssalon aangetroffen. Leden van de knokploeg waren in een naburige woning ingerekend. Later op de avond volgde de aanhouding van de twee eigenaars. Een van hen, Ernst Cahn, geboren in 1889 in Remagen, Duitsland, werd verhoord en zwaar mishandeld. 

Ernst Cahn.

Er volgde een proces in Den Haag, met Cahn als hoofdverdachte. Acht personen stonden terecht, van wie er minstens vijf Joods waren. De aanklacht tegen Cahn luidde dat hij een Joodse terreurgroep had opgezet, die gebruikmaakte van gifgas en vuurwapens. Zijn mede-eigenaar Alfred Kohn, geboren in 1890, had hem daarbij geholpen.

Elias Rodrigues Garcia had de leiding van de knokploeg gehad. Garcia, een kleermakersgezel, geboren in 1909 in Amsterdam, had zijn jongere broer Simon en Abraham Muller ingeschakeld. Simon was een diamantbewerker. Muller werkte als privédetective. Cahn werd ter dood veroordeeld en op 3 maart 1941 gefusilleerd – de eerste man in bezet Nederland die voor een Duits vuurpeloton stierf. De andere Joodse aangeklaagden kregen gevangenis- en tuchthuisstraffen. Elias Rodrigues Garcia overleefde de bezetting. Zijn broer Simon werd in 1942 in Buchenwald vermoord, Muller en Kohn in 1944 en 1945 in Auschwitz.

Razzia

Al voor dat proces in Den Haag hadden de bezetters in Amsterdam een Joodse Raad gevormd. Die moest de Joden oproepen om hun wapens onmiddellijk in te leveren. De Duitse politie rapporteerde dat er aan deze oproep geen gevolg was gegeven. De bezetters stelden een ultimatum. Dat verliep op zaterdag 22 februari 1941. Op die dag en op zondag 23 februari namen de bezetters meer dan driehonderd Joodse mannen gevangen. De gevangenen waren tussen 20 en 35 jaar oud. Ze werden op gewelddadige wijze van straat geplukt en mishandeld. De bezetters voegden gearresteerde knokkers en Joodse mannen uit andere plaatsen toe, waardoor het totaal aantal gevangenen op 389 kwam. De hele groep ging op transport naar kampen als Buchenwald en Mauthausen. 

De Duitse actie op 22 en 23 februari 1941 was de eerste razzia in Nederland. De bevolking protesteerde op dinsdag 25 februari met een algemene staking tegen de Jodenvervolging. Die begon in Amsterdam, verspreidde zich naar andere steden en duurde twee dagen. De bezetters legden de verantwoordelijkheid voor de staking bij de Joden. Ze ontboden de door hen benoemde voorzitters van de Joodse Raad en dreigden met het doodschieten van vijfhonderd Joden als er geen einde kwam aan de staking. Toen ze later vreesden voor een herhaling van de staking, uitten ze nieuwe dreigementen.

Communisten

De bezetters zochten de organisatoren van de staking onder communisten, vooral Joodse communisten. Tijdens en na de staking arresteerden ze dan ook een aantal communisten. Drie van hen werden op 13 maart 1941 gefusilleerd. Een andere arrestant was Leendert Schijveschuurder. Ze pakten hem op 5 maart op. Schijveschuurder was in 1917 in Amsterdam in een groot gezin geboren. Hij was getrouwd en had een zoon. Zijn beroep was perser.

De Volkskrant 7 maart 1941.

Via het ANP verspreidden de Duitse politie het volgende bericht:

Vonnis voltrokken. ‘s Gravenhage, 6 maart – Een Jood, die te Amsterdam biljetten, waarin tot staking werd opgewekt, aanplakte, werd op heeterdaad betrapt en gevangen genomen. Door het Krijgsgerecht in Amsterdam werd hij ter dood veroordeeld. Het vonnis is hedenmiddag voltrokken. 

Schijveschuurder was de eerste Nederlander die voor een Duits vuurpeloton stierf. Zijn vrouw werd in 1943 in Sobibor vermoord. Hun zoon overleefde de bezetting. 

Tweeëntwintig andere communisten stonden terecht voor hoogverraad, dat wil zeggen voor hun aandeel in de staking en hun rol in de communistische organisatie. Onder de aangeklaagden waren twee wat de nazi’s noemden “Voljuden” (iemand met vier Joodse grootouders). Dat waren Rosa Boekdrukker-Hirsch en Joop van Weezel. 

Rosa Boekdrukker-Hirsch.

Volgens de akte van beschuldiging was Rosa Boekdrukker-Hirsch geboren in 1908 in Ostrowo, Polen. Haar vader was bakker. In 1921 verhuisde het gezin naar Berlijn. Daar ging Rosa naar de middelbare school en volgde een opleiding voor kinderverzorgster en kleuterleidster. In 1933 emigreerde ze naar Palestina, waar zij haar echtgenoot leerde kennen. In 1937 kwam het echtpaar naar Nederland. Een jaar later werd Rosa lid van de communistische partij. Het echtpaar scheidde. Zij verdiende de kost als schoonmaakster.

Leidinggevend

Boekdrukker-Hirsch was blijkbaar een belangrijke figuur in de illegale partijorganisatie. Volgens dezelfde akte van beschuldiging behoorde ze tot “de kleine kring van leidinggevende functionarissen, die in directe verbinding met de leider van het district stond”. In haar woning vonden illegale bijeenkomsten plaats en ze onderhield het contact tussen de Amsterdamse en de landelijke leiding. Na haar arrestatie weigerde ze tijdens de verhoren hardnekkig een verklaring af te leggen. Boekdrukker-Hirsch zat na arrestatie opgesloten in de gevangenis in Scheveningen. 

Het proces van de 22 communisten diende voor een civiele rechtbank, wat een rol speelde bij het bepalen van de strafmaat. Hierdoor waren de straffen relatief licht in vergelijking met de doodstraf die Leendert Schijveschuurder had gekregen. Rosa Boekdrukker-Hirsch kreeg de zwaarste staf: tien jaar tuchthuis. 

Boekdrukker-Hirsch zat eerst in het vrouwentuchthuis Anrath. In 1944 werd ze overgebracht naar Düsseldorf en vervolgens naar Ziegenhain. Daar werkte ze in een fabriek. In maart 1945 werd ze op transport gesteld naar Bergen-Belsen en daarna volgde het tuchthuis Fuhlsbüttel. Zij overleefde de bezetting. Ze trouwde voor een tweede keer in Israël en kreeg een zoon. Vlak na de bevrijding, in een pas later teruggevonden brief, schreef ze: 

Ik stelde al mijn kracht in dienst van de Communistische Partij omdat ik iets aan de verbetering van de maatschappij wilde doen. Toen de Duitsers het kleine Nederland overvielen, leeg plunderden en het volk alle vrijheid ontnamen, vonden zij hier in Amsterdam de grootste tegenstand. In februari 1941 begonnen zij met de jodenvervolging […] Onze partij had [de] staking voorbereid en werd daar ook verantwoordelijk voor gehouden.

Joop van Weezel.

De tweede “Voljude”, Joop van Weezel, was in 1909 in Amsterdam geboren in een sociaaldemocratisch gezin. Hij studeerde chemie en werkte enige tijd voor Philips in Eindhoven. Na een periode in de socialistische jeugdbeweging stapte Van Weezel over naar de communistische partij, waar hij secretaris werd van een buurtafdeling en voor De Tribune schreef.

Ook hij weigerde na zijn arrestatie in 1941 om vragen te beantwoorden: “U bent mijn vijand en ik geef geen antwoord.” Een zus van Joop vertelde me lang na de oorlog:

Mijn broer deed geen mededelingen over zijn [illegale] activiteit. Hij kwam weleens bij mij thuis slapen. Hij had geen vaste adressen. Ik denk dat hij bezig was met de voorbereidingen van die staking. Niemand sprak daarover, later ook nog niet.

Weer later hoorde zijn zus dat Joop de stakingsoproep had gestencild. Hij kreeg vier jaar tuchthuisstraf. Via de gevangenis in Scheveningen kwam hij in Dachau, waar hij op 25 april 1945 overleed aan vlektyfus. 

Mauthausen

Lang daarvoor waren de meeste van de bij de vechtpartij op 11 februari 1941 en de razzia van 22 en 23 februari opgepakte Joodse jongens en mannen vermoord in Buchenwald en Mauthausen (Arnold Arian werd in 1942 in Auschwitz omgebracht). Sommige overlijdensberichten arriveerden al in de eerste helft van 1941 in Nederland.

In 1941 ontving de familie Zilverberg hun eerste overlijdensbericht. Het betrof een broer van Lard die bij een razzia was opgepakt. Ook kwam er een overlijdensbericht over broer Philip, die had meegevochten op het Waterlooplein, was vrijgelaten en opnieuw aangehouden. Hij werd in 1942 in Auschwitz vermoord. Twee andere broers werden in 1943 omgebracht en hun vader en moeder in 1944. Alleen hun dochter overleefde de bezetting. Lard was in 1941 naar Buchenwald gestuurd, werd vandaar naar Mauthausen overgebracht en op 5 februari 1942 vermoord.

Uitkomst

Was het offer van Lard tevergeefs? Was het verzet van zijn Joodse strijdmakkers tevergeefs? Immers, de bezetting zou nog meer dan vier jaar duren en de Jodenvervolging ging door.

Nee, het was niet tevergeefs. De gebeurtenissen van februari 1941 versnelden en droegen bij aan de ontwikkeling van het algemene verzet tegen de bezetters. En dus aan de nederlaag van Nazi-Duitsland. Joods verzet hielp ook duizenden Joden die zich konden onttrekken aan de deportatie, het redde met name veel kinderen. En zo verhinderde het dat Hitler en de zijnen hun doel met de Joden bereikten – de Nazi’s konden het Joodse volk niet vernietigen.

*

Front cover Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn.

Dit is de tekst van een lezing die ik gaf op 11 februari 2025 in het Verzetsmuseum in Amsterdam, ter gelegenheid van de presentatie van mijn boek Omdat ik geen lam voor de wolven wil zijn: Joods verzet in Nederland in de Tweede Wereldoorlog.

De activiteiten van mensen zoals Lard Zilverberg – het terugvechten – en Rosa Boekdrukker-Hirsch – het mede-organiseren van de Februaristaking – zijn slechts twee voorbeelden van Joods verzet in Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Al de vormen van Joods verzet komen aan de orde in dit boek.

Meer informatie over dat boek kan je hier vinden.